Boetes mogelijk bij informatieplicht minimum winstbelasting
Al enige tijd is er maatschappelijke kritiek op de belastingdruk van sommige grote multinationale ondernemingen. Deze ondernemingen wordt vaak verweten dat zij door een te lage belastingdruk onvoldoende hun steentje bijdragen aan de maatschappelijke verplichtingen. Om dit probleem aan te pakken heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het zogeheten Pijler-2-voorstel geïntroduceerd (Pillar 2). Dit voorstel onderwerpt multinationaal opererende ondernemingen die actief zijn in de OESO-landen aan een minimumbelasting over de winst van 15%. Of een multinationale onderneming is onderworpen aan dit minimumtarief wordt niet bepaald op het niveau van de individuele vennootschap maar op dat van de groep als geheel. Als blijkt dat de groep wordt belast tegen een tarief dat lager is dan 15%, wordt het restant bijgeheven tot de minimale belastingdruk van 15% bereikt is.
Implementatie van Europese regelgeving
Om er zeker van te zijn dat de regels uit het Pijler-2-voorstel in de gehele Europese Unie op dezelfde manier worden uitgelegd, heeft de Europese Unie het genoemde voorstel omgezet in een richtlijn. Deze richtlijn is inmiddels door de Nederlandse wetgever omgezet in een wetsvoorstel dat de nationale regels omtrent de minimumbelasting voor multinationaal opererende ondernemingen uiteenzet.
Informatieverplichtingen
De invoering van dit wetsvoorstel leidt tot een aantal nieuwe verplichtingen voor multinationaal opererende ondernemingen. Om te bepalen of een multinationaal opererende groep is onderworpen aan het minimumtarief, moet bepaalde informatie aan de fiscus verstrekt worden. Deze informatie moet worden opgenomen in de zogeheten bijheffing-informatieaangifte. Deze aangifte moet de gegevens bevatten waaruit de berekening van de bijheffing en de verdeling van deze bijheffing over de verschillende landen blijkt. Hierbij valt te denken aan informatie over de structuur van de groep en informatie over de fiscale posities van de verschillende groepsentiteiten. Voor het indienen van deze aangifte geldt voor het eerste jaar van de regeling een termijn van achttien maanden na het einde van het verslagjaar. Daarna geldt hiervoor een termijn van vijftien maanden.
In principe zijn in Nederland gevestigde concernvennootschappen verplicht een bijheffing-informatieaangifte in te dienen. Onder voorwaarden kan een groep er echter voor opteren deze aangifte door een buitenlandse entiteit te laten indienen. Als de bijheffing-informatieaangifte niet in Nederland maar in een ander land wordt ingediend, hebben de Nederlandse groepsentiteiten de plicht informatie aan te leveren waaruit blijkt in welk land het de bijheffing-informatieaangifte indient. Deze verplichting noemt men de informatieplicht. Voor het voldoen aan deze informatieplicht gelden dezelfde termijnen als voor het indienen van de bijheffing-informatieaangifte.
Opleggen van boetes
Wanneer men wegens opzet of grove schuld niet aan de hiervoor genoemde verplichtingen voldoet, kunnen boetes worden opgelegd. Voor het niet voldoen aan de verplichtingen in de bijheffing-informatieaangifte kan een boete van de zesde categorie worden opgelegd (maximaal €900.000). Voor het niet voldoen aan de informatieplicht kan een boete van de vierde categorie worden opgelegd (maximaal €22.500).
Krijgt uw onderneming een boete opgelegd wegens het niet voldoen aan de verplichtingen uit dit nieuwe wetsvoorstel, schroom dan niet contact met ons op te nemen. De ervaring leert namelijk dat de overheid al snel meent dat er sprake is van opzet of grove schuld.
Direct hulp nodig?
Onze advocaten schakelen snel en zijn direct bereikbaar.